Het is een mooi gezicht bovenop onze schutting. Daarop zitten een kauw, een merel en een houtduif. Keurig in hun rijtje wachten ze hun beurt af, terwijl een koolmees zich tegoed doet aan het potje speciale vogelpindakaas dat aan die schutting hangt. Op het dak van het schuurtje zitten ook nog een wachtende tortel en een relaxte mus. Of ze een nummertje hebben getrokken weet ik niet, maar ze lijken me beter opgevoed dan bepaalde lieden die ik weleens zie voorkruipen bij de bakker of de visboer.

Ik moest denken aan een scène uit De Dierenwinkel van Jiskefet, ook alweer 30 jaar geleden. Herman Koch en Michiel Romeyn spelen respectievelijk de dierenwinkelman en een klant, allebei met een beetje een gemelijk ‘Brabants’ accent en plakkerig haar. In de dierenwinkel zie je geen enkel dier, hij bevat alleen tientallen eenvormige dozen, waarop benamingen staan als ‘Fret’, ‘Gekko’, ‘Reiger’ en ‘Wasbeer’. Op eentje staat ‘Rulle mus’, wat ik altijd heel bevreemdend vond. Is het een echt bestaande soort, of is de mus, net als half-om-half gehakt, eerst geruld in de pan, vóór hij de doos in ging? Ik moet het nog maar eens aan de huisbioloog van ons weekblad vragen. Helemaal precies herinner ik me de scène niet meer, maar bij het binnenkomen zegt de klant met een geërgerde blik zoiets als:

“Het gedrag van de watervogels bij de voederplaats was deze ochtend wederom stuitend…” Hilarisch.

Met ‘onze’ vogels kunnen we dus niet klagen over ‘stuitend gedrag’, integendeel. Mijn vriendin zorgt dan ook op tijd voor aanvulling van zaden, meelwormen en vetbollen en per week gaat er ook nog minimaal één zo’n pot vogelpindakaas doorheen in snackbar de Vette Snavel. Het is vaak een genoegen om naar te kijken. In het begin waren de merels, de mezen en de vinken nog behoorlijk schuw en kozen ze direct het ruime zwerk als wij ons buiten vertoonden. Nu deert het de fladderaars blijkbaar niet meer en souperen ze rustig verder. Soms zitten er wel vijftien tegelijk in ons postzegeltuintje. Vandaag of morgen hippen ze waarschijnlijk ook nog op ons wijnglas om zich tegoed te doen aan een Chateau l’Oiseau.

Aan de ene kant is het hartstikke mooi, al dat gevederd leven in onze tuin dat zich tegoed doet bij De Vette Snavel, maar soms baart het me ook zorgen. Het is nu al juni en ze komen nog steeds in flinke aantallen. Is het ‘gemak dient de mees’, of is er gewoonweg te weinig vogelvoedsel voorhanden in onze wijk? Dat zou me ook niet verbazen, het is één en al steen, beton en kiezel wat je ziet. Een enkel tuintje bevat nog wat struiken en bloempjes, of een stukje aarde waarin een hongerige vogel nog op jacht kan naar een pier of torretje. Naar verluidt is er in ons land al zo’n 80 procent aan biomassa van de insecten verdwenen. Landbouwgif, glyfosaatachtige producten en monocultuur zullen daaraan vast debet zijn, maar dit soort versteende tuintjes maakt het er ook niet beter op lijkt me. In ons tuintje zien we nog wel wat bijen en hommels of een verweesd lieveheersbeestje die op de bloemenpracht van mijn vriendin afkomen. Soms vliegt er nog weleens zo’n glimmende vleesvlieg rond, als iemand na een barbecue zijn kliko open heeft laten staan. We hebben ook een hele fraaie vlinderplant, maar ik heb al twee jaar geen enkele vlinder mogen spotten in onze tuin. Het is voor mensen van onze tijd onderhand gemakkelijker om naar Kenia te vliegen om daar The Big Five te bekijken, dan om in je eigen tuin een inheemse vlinder of libelle binnen te krijgen. We doen het allemaal zelf.

Ik hoor het de vogels op onze schutting tijdens het wachten op hun beurt zo kwetteren tegen elkaar. “Hoe die mensen met de natuur omgaan is ook vandaag wéderom stuitend…”

En dan hangen we nog maar een pot pindakaas op bij snackbar De Vette Snavel om ons schuldgevoel af te kopen.