Ome Cees uit Breda is er niet meer. De laatste jaren van zijn leven bracht hij na een infarct fragiel en schuifelend door in een verzorgingsinstelling, wat voor mij altijd lastig te rijmen zal blijven met de viriele man die hij ooit was.

Een kleine bloemlezing. De eerste overnachting bij zijn schoonfamilie, na een goed bevochtigd avondje Madese kermis, verliep niet vlekkeloos. Een aanstaande zwager vond hem in de meterkast, waar ome Cees in de rotsvaste overtuiging was dat hij zich in het toilet bevond. In de jaren ’70 had je in Breda een paar semi-legale casino’s. Eentje lokte klanten met gratis eten en drinken bij aanschaf van honderd gulden aan fiches. Talloze keren zijn tante Jo en hij naar dat casino geweest. Gokken deden ze niet, eten en drinken des te meer. Na een copieuze middag ruilden ze hun fiches gewoon weer in voor diezelfde honderd guldens bij de kassier en keerden voldaan huiswaarts.

Het grootste avontuur wat ik zelf met ome Cees beleefde was bij bad- en bedevaartplaats Saintes-Maries-de-la-Mer. Nu zit daar een poenerige jachthaven, maar in 1976 was het nog een vrijbuitersparadijs. Vrij kamperen was er de norm, op de strook strand van bijna dertig kilometer lang. Als de wind vanuit land waaide, over de ruige Camargue met zijn flamingo’s en wilde paarden, dan werd je gezandstraald op het strand. Als de wind van zee kwam, dan kregen we woeste golven waar iedereen dol van vreugde in dook. Lokale jongens joegen met een harpoen op een haai die wat te dicht bij de kust kwam. Als het regende, kon je douchen. Naakt recreëren was er de tweede norm trouwens. Dat resulteerde in Louis de Funès-achtige taferelen. Een Renaultje 4 van de Gendarmerie reed eens per dag het strand op. Vijfhonderd meter verderop zag je de wildkampeerders snel hun zwemtenue aantrekken.

Was het Renaultje gepasseerd, dan ging alles weer uit.

Het gezin van ome Cees en tante Jo was ook mee in 1976. Bij één badsessie in de branding stapte ome Cees in de stekel van een pieterman. Even later lag hij kermend op het strand. Op advies van andere strandgangers zoog mijn vader de steekplek uit. Op eigen advies zette ome Cees een fles whisky aan de lippen. Kort daarna had ome Cees nergens meer last van en zong hij vrolijk over Una Paloma Blanca. Enkele dagen later stond er een stormachtige wind vanaf zee. We doken als bezeten in de schuimende golven, tot ik zag dat de gloednieuwe bungalowtent van ome Cees - geleend van zijn baas trouwens - nog maar aan één scheerlijn fladderde, als een steigerende vlieger in de woeste wind. Ome Cees sprong in zijn auto en reed deze bovenop de flapperende tent. Vervolgens dook hij weer direct met ons de golven in. De kromme tentstokken waren van later zorg.

Het laatste avontuur met ome Cees aan de Middellandse Zee heeft ervoor gezorgd dat ik nu dit stukje nog kan tikken. Het hele spul was naar het stadje, mijn zusje en ik bleven achter met ome Cees als oppas. Met ons rubberbootje en één peddel koos ik het ruime sop. Toen ik probeerde terug te roeien, zag ik het strand niet dichterbij komen: integendeel. In no time was ik zo’n vierhonderd meter van het strand afgedreven en in mijn angstige verbeelding zag ik al de kustcontouren van Algerije. Uit alle macht roeien hielp niks, roepen gelukkig wel, want ik zag ome Cees opspringen uit zijn strandstoel, terwijl zijn mond iets lelijks vormde. Hij rende door de branding en begon als een bezetene naar mij te crawlen. Na enkele spannende minuten klauterde hij uitgeput aan boord. Zijn mond vormde nog meer lelijks, nu wel duidelijk verstaanbaar. Het verraderlijke afgaande tij en zorgde er vervolgens ook voor dat het nog lang duurde voor we veilig weer op het strand stonden. Ik in het besef dat ome Cees me net op tijd in de smiezen kreeg, in een tijdperk zonder Pamela Anderson.

Pas jaren later hoorde ik dat ome Cees eigenlijk helemaal niet kon zwemmen. Had De Pieterman hem bovenmenselijke kracht geschonken? Had de Mistral hem vleugels gegeven? Vlak de Zuid-Franse mythologie niet uit.