Het taboe wint het altijd. Van de feiten, van de humor, van de verstandigheid, van de oprechtheid zelfs. Met mogelijk de beste bedoelingen werd het Engelse woord voor ‘neger’ in de VS tot het verboden N-woord. Als je het uitspreekt staat er nog net niet de doodstraf op. ‘Gekleurde mensen’ en ‘Afro-Amerikaanse burgers’ werd het. Of de raciale ongelijkheid er minder door is geworden durf ik wel te betwijfelen.
De politieke correctheid en het woke-isme schoten nog verder door, ook in ons land. Ook wij moesten het N-woord negeren. Of is negeren nu ook een verboden woord? We mogen nu ook niet meer spreken van ‘slaven’ (we hebben een ‘rijk’ slavernijverleden), want de juiste term is nu ‘tot slaaf gemaakten’. Om nog eens te onderstrepen dat er van vrijwilligheid toch echt geen sprake was? Waar houdt dat dan op?
Hebben we dan straks ook ‘tot gedetineerden gemaakten’, tot ‘belastingplichtigen gemaakten’ en ‘tot Volendammer gemaakten’?
Nog niet zo heel lang geleden heb ik mezelf nog eens behoorlijk vergaloppeerd op een taboewoord, waarvan ik dacht dat het zelfs in ons behoudende dorp toch inmiddels ook wel geaccepteerd zou zijn. Ik zal het woord hier ook maar niet opschrijven, want we zijn een weekblad voor fatsoenlijke burgers natuurlijk. Maar ik kan wel een hint geven.
Het begint met een N en het rijmt op Keuken.
Oké, er zou misschien om gegrinnikt worden, maar hier heeft men ongetwijfeld ook Turks Fruit en Vijftig Tinten Grijs gezien. Het bewuste woord wordt ook geregeld in de praktijk gebracht, te oordelen naar de vele ooievaars in de voortuintjes. Ik zou bij een talkshow een afsluitende column verzorgen en meestal had ik daar de lachers wel op mijn hand. Rondom een mopje over een kater dat wijlen mijn vader vaak vertelde - over een kater die het N-woord in de praktijk ging brengen op de rotonde in Tilburg - voor een schaterend gehoor op feestjes en partijen had ik een heel epos verzonnen. Daarin speelden tal van gekende dorpsgenoten een rol om mijn N-woord gestalte te geven. Overdrijving werkt altijd goed in humor, dus had ik het bewuste N-woord 43 keer in mijn verhaal gepropt. Oké, het was gewaagd, maar ik had in ons dorp bij het tonpraten wel schunniger zaken voorbij horen komen, ook over gekende dorpsgenoten trouwens.
Hoe kan een mens zich zo vergissen in wat er ‘geaccepteerd’ of grappig gevonden zal worden, zo heb ik me na mijn verhaal nog vaak verbouwereerd afgevraagd. Al bij de eerste keer dat ik het woord noemde, ging er een siddering door de zaal. Het zag er al direct niet goed uit. Een enkeling grinnikte nog, maar bij elke keer dat ik het N-woord vervolgens noemde, zag ik meer en meer misprijzende blikken in de zaal. Mensen begonnen weg te kijken en wat ik ook probeerde om ze in mijn verhaal mee te sleuren - nóg enthousiaster vertellen, armgebaren, zelf overdreven hard lachen - het hielp geen fluit. Het werd er alleen maar erger op en wat het nog penibeler maakte: ik kon ook niet meer terug. De gifbeker moest helemaal leeg en ik kon niet anders dan mijn blijkbaar walgelijke verhaal gewoon maar afmaken. Het werden de elf langste minuten van mijn leven. Ik voelde het zweet over mijn rug lopen, terwijl ik vergeefs zocht naar manieren om het in te korten. Ik voelde me als een tonprater zonder ton, als een nudist op een Urks strand, als een Sjef van Oekel op een Afghaanse meisjesschool, als een pissebed op een uitnodigende carpaccio.
Hyperventilerend bracht ik mijn verhaal ten einde en het publiek leek net zo opgelucht als ik dat het klaar was. Ik merkte nog op dat ik het beter door mijn vader had kunnen laten vertellen. Dat was de enige keer dat er echt gelachen werd. Was het mijnerzijds een totaal verkeerde inschatting in wat er in deze setting als leuk werd gezien, heb ik gewoon niet de kop om ermee weg te komen, had ik het verhaal voor het tonpraten moeten bewaren? Wie zal het zeggen.
Ik had met mijn ‘N-woord’ mijn eigen trauma gebaard.