Een doodskleed
Museum de Dorpsdokter bezit een doodshemd uit 1762. Het linnen kledingstuk was bedoeld voor een volwassene. Op borsthoogte is het monogram DS zichtbaar, samen met het Christusmonogram XP. Tijdens de zwangerschap maakte de moeder ook een doodshemd voor het kind dat komen zou. Heel goed begreep zij dat zij minstens één kind aan Onze Lieve Heer moest ’afgeven’. Het sterftecijfer was hoog in de vroegmoderne tijd: een kwart van de kinderen stierf voor het eerste levensjaar ten einde was.
Man en vrouw droegen hun doodshemd tijdens de eerste huwelijksnacht. De volgende dag werden ze gewassen en op een plank in de linnenkast gelegd, waar ze bleven liggen tot de dood op de deur klopte.
Bij een sterfgeval gebood de burenplicht dat de buren de dode aflegden. Niet altijd een fris karwei; al te vaak had de dode in lange tijd geen wasbeurt gehad. Het was belangrijk om het lijk netjes te verzorgen; zonder doodshemd kreeg de dode misschien geen eeuwige grafrust. Het hemd moest precies tot op de enkels hangen, als het langer was, kon de dode erover struikelen als hij op de Jongste Dag voor Christus stond.
Rond het doodskleed bestonden tal van ongeschreven regels, allemaal vol symboliek. Aan het kleed mocht bijvoorbeeld nooit op zondag zijn gewerkt, want dan zou de drager niet sterven, maar in een altijddurende doodstrijd verwikkeld raken. Het moest voorts met één draad en één naald genaaid worden; alleen dan ontstonden geen knopen zodat de ziel het lichaam veilig kon verlaten. De draad mocht absoluut nooit worden afgebeten. Wie dat toch deed, zou alle tanden verliezen. Als het doodskleed klaar was, moest de naald onder in het kleed worden gestoken. Bij opgravingen rond de kathedraal van St. Jan in Den Bosch zijn in graven flink wat naalden gevonden. Archeologen nemen aan dat de naalden ooit vastgestoken zaten aan al lang vergane doodskleden.
Tot de timmerman klaar was met de kist, werd men opgebaard in de bedstede, de mannen met de armen langs het lichaam, terwijl bij vrouwen de armen juist gekruist op het lichaam werden gelegd.
Na één of twee etmalen was het tijd voor de begrafenis. De tocht naar het graf was een plechtig gebeuren, maar we moeten voorzichtig zijn onze voorouders niet al te vroom of ernstig voor te stellen. Talloos zijn de verhalen van overmatig drankgebruik rond een begrafenis. Zo is bijvoorbeeld het verhaal opgetekend van de dragers van een doodskist, die onderweg bij een herberg kwamen en de verleiding niet konden weerstaan om een borrel te nemen. Zoals zo vaak, smaakte de eerste borrel niet best en namen de mannen een tweede, een derde en een vierde. Toen zij de herberg eindelijk verlieten, waren zij hun lijk vergeten. Pas de volgende dag beseften de dragers hun misstap en haastten zich naar de herberg, waar zij hun lijk terugvonden waar zij het hadden achtergelaten: onder het biljart.