In 1923 kreeg Hilvarenbeek een Wilhelminalinde op de Vrijthof, maar de vorstin werd nog op een andere wijze geëerd, met het benoemen van het nieuw gegraven kanaal van oost naar west door onze provincie. Een waterweg van 68 kilometer, om de economie van Noord-Brabant een flinke impuls te geven. Dit jaar is het Wilhelminakanaal dus een eeuw oud en daar mag je toch wel even bij stilstaan.

door Kees van Kemenade

Een kanaal dwars door Brabant, dat was de hartenwens van een groot aantal ondernemers in Brabant, vooral in Tilburg. De grondstoffen voor de textielindustrie zouden daarmee goedkoop aangevoerd kunnen worden, en het eindproduct makkelijk afgevoerd. Steden met veel nijverheid hebben nu eenmaal zo goed mogelijke transportmiddelen nodig.

Het heeft nog heel wat jaren geduurd voordat Brabant zijn kanaal kreeg. Op 17 juni 1905 nam de Tweede Kamer het voorstel aan om een oost-west verbinding voor schepen aan te leggen tussen de Zuid-Willemsvaart en de Mark. Het nieuwe kanaal zou voeren langsheen de dorpen Aarle-Rixtel, Son, Oirschot, dwars door het gehucht Haghorst, op korte afstand voorbij Tilburg, en verder naar Oosterhout. In totaal bedroeg de lengte 68 kilometer. Omdat er een groot hoogteverschil moest worden overwonnen kon het kanaal niet zonder stuwen; een er van, stuw en sluis IV, was geprojecteerd tussen de gehuchten Hoge en Lage Haghorst.

De aanleg van het naar de regerende vorstin genoemde kanaal vorderde maar heel traag. De Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende economische crisis, zorgden voor geldgebrek bij de overheid. En dat was er weer de oorzaak van dat de kanaalgravers pas begin jaren twintig hier aan de slag gingen. Het ging voor een groot deel met de hand en de kruiwagen, al werden er ook een aantal graafmachines, op stoom, en een treintje ingezet. De lonen lagen hoog en daardoor kwamen er heel wat landarbeiders, gewend aan zwaar werk, op af. De werkers verbleven in barakken ver van huis. Een aantal herbergen is toen opgericht; café Wilhelmina in de Haghorst bijvoorbeeld. De caféhouder Piet van den Eijnden ging zich later richten op de schippers die voorbij kwamen, en die hij voorzag van hun natje en droogje en een hectoliter petroleum.

Gratis de grond

De gemeenten Diessen en Hilvarenbeek hebben de gronden die nodig waren voor de aanleg van het kanaal gratis aan Rijkswaterstaat afgestaan, maar ze kregen er ook wat voor terug. Bij de stuw verscheen een haven met een loswal en een schutsluis. Een pompstation werd gebouwd voor het terugpompen van bij het schutten verloren water. Daarmee kon men het niveau van het kanaal bewaken. Er verschenen brugwachtershuisjes voor het personeel van Rijkswaterstaat. Kortom; langzamerhand kreeg Haghorst de vorm die wij nu kennen. De betere transportmogelijkheden trok ontginners aan die via de loswal kunstmest konden aanvoeren en hun landbouwproducten konden afzetten. Zonder het Wilhelminakanaal was er nooit een dorp gekomen, maar was de Haghorst alleen maar een buurtschap gebleven.

Toch is het Wilhelminakanaal economisch nooit een succes geworden. Binnen enkele decennia na de aanleg had het opkomende wegtransport de scheepvaart al bijna weggeconcurreerd. Nu komen nog slechts enkele goederenschepen over het kanaal, maar wel veel meer boten voor de pleziervaart. Ook voor de afwatering van de provincie heeft het een functie. Maar minstens zo belangrijk is het belang voor de recreatie; de oevers zijn in de afgelopen eeuw prachtige natuurgebieden geworden. Ieder die eenmaal over de kanaaldijk van Biest-Houtakker, via Haghorst naar de Heilige Eik heeft gefietst, is voorgoed verslingerd aan de rust die het water van het Wilhelminakanaal uitstraalt.