De Brabantse poffer

door Bob Duijvestijn

Hij is al lang uit het straatbeeld verdwenen, maar ‘vóór de oorlog’ zag je hem nog vaak, vooral op zondagen, (kerkelijke) hoogtijdagen en andere gelegenheden waarbij de vrouw goedgemutst haar opwachting wilde maken. Ik heb het over de Brabantse poffer, meer specifiek die uit de Meierij.

Tegenwoordig vind je hem bijna uitsluitend nog in vitrinekasten van enkele streekmusea, zoals het ‘Museum van Brabantse mutsen en poffers’ (St.-Oedenrode) en het ‘Museum de Vier Quartieren’ (Oirschot). Ook het Beekse torenmuseum toont veilig achter glas twee gave exemplaren van de Brabantse poffer.

Zoals ooit de pet en – op zondag – de hoed tot de standaarduitrusting van mannen behoorden, zo droegen ook vrouwen altijd iets op hun hoofd: een simpel mutsje voor in huis, en voor wie het kon betalen: een kanten muts tijdens uitstapjes, en op zon- en feestdagen daaroverheen als pronkstuk de poffer.

Een poffer is een hoefijzervormige krans van nepbloemen, die boven op de kanten muts werd gestoken; over de schouders heen werden brede linten gedrapeerd.

De ondermuts was veel duurder dan de poffer vanwege de kwaliteit van de kant en het borduurwerk erop. De Brabantse vrouw had wel twee of drie mutsen nodig, omdat ze regelmatig gewassen, gesteven, gestreken en geplooid moesten worden. De eigenlijke poffer kan niet gewassen worden, de nepbloemetjes waren veelal pastelkleurig geverfd en verstevigd met ijzerdraad. De muts met poffer was dus een prijzig kunstwerkje. Zo kostte in 1910 de combinatie muts-poffer 100 gulden: 75 gulden voor de muts en 25 gulden voor de poffer. De Brabantse vrouw was dan ook met recht zuinig en trots op haar hoofddeksel.

In 1910 had de poffer als hoofdbedekking al een zekere ontwikkeling doorgemaakt, zoals een vergelijking met het schilderij ‘De aardappeleters’ (1885) van Vincent van Gogh laat zien. De poffers van beide Nuenense dames waren lang niet zo fraai vormgegeven als die van 25 jaar later. Toch mogen we aannemen dat de afgebeelde vrouwen voor deze bijzondere gelegenheid – hun vereeuwiging op doek – hun beste muts uit de kast gehaald hadden.

Vanaf de jaren dertig werd de poffer langzaamaan vervangen door een hoed; het was crisistijd, er heerste gebrek aan vele zaken, ook aan tule en kant. Bovendien werd in toenemende mate – ook door dames – de fiets gebruikt om zich buitenshuis te verplaatsen. Dan blijkt een poffer met zijn breedte van 75 cm toch een onpraktisch hoofddeksel te zijn. Probeer daar maar eens mee te fietsen, in de regen en met wind tegen.

De poffer wordt door velen gezien als authentieke uiting van het Brabantse volksleven; anderen zien hem eerder als een modeverschijnsel voor speciale gelegenheden, in feite als een statussymbool. Maar zou het (ook) niet zo kunnen zijn dat de draagster van dit bijzondere en kostbare kledingstuk niet zozeer zich zelf wenst te onderscheiden als wel de bijzondere gelegenheid waarbij zij de poffer droeg? Zo was op 14 mei 1966, dus ruimschoots na de oorlog, de moeder van bisschop Bekkers in de Bossche Sint-Jan tijdens de plechtige uitvaart van haar zoon – als enige vrouw – met een poffer getooid.