Ga eens op zoek naar de vele verschillende planten in onze gemeente, kruiden die er van nature voorkomen. Je hoeft alleen maar te kijken in de bermen langs de wegen, in de bossen, aan de akkerranden en zelfs tussen de straat- en stoepstenen. Elke plant is interessant; onkruid is maar een verzonnen woord. Als jij je er een beetje in verdiept, dan gaan die Beekse planten nóg meer leven.
door Kees van Kemenade
Een biotoop is een stukje grond met heel eigen omstandigheden. Een talud van een viaduct is daarvan een mooi voorbeeld. Het gaat van hoog: het wegdek en de berm, naar laag: de sloot onderaan het talud. Op het talud van de Hakvoortseweg over de N269, daar groeit riet, maar tussen de rietstengels zijn de bruine aren vol met zaden en pluis van de lisdodden mooi te zien. Met hun pluis zitten ze vast aan de stengel, in een vorm die veel op een sigaar lijkt. Maar ja, een sigaar? Wanneer is het de laatste keer dat je nog een sigarenroker zag? In mijn jeugd plukten wij ze als ze goed droog waren en staken ze aan. Het smeulde en het stonk, dat vonden wij leuk. Wij spraken nooit over lisdodden, maar over rietsigaren. Toen de mensen nog zelf voor alles moesten zorgen en men olielampen gebruikte voor de verlichting, werd de sigaar gebruikt om de glazen buis van de lamp schoon te maken. Daarom was een andere naam voor deze plant: de lampenpoetser.
De bladeren van de lisdodden zitten net als bij een prei strak tegen de stengel. Je zou hem kunnen eten, maar omdat het een echte waterzuiveraar is en veel ongewenste stoffen met het vocht opzuigt, moet je dat maar nalaten. Een lisdodde gedijdt goed als het water voedselrijk is en hij ook wat zon krijgt. Dan vormt hij stevige wortelstokken, waaruit steeds meer nieuwe scheuten oprijzen. Een vaste plant dus. In het voorjaar, wanneer het voedsel voor vogels schaars is, pluizen bijvoorbeeld mezen de sigaren helemaal uit. Dan vinden de rietsigaren hun einde.
In ons waterrijke land is de lisdodde niet zeldzaam, je komt hem vrijwel overal tegen. Er zijn bij ons plekken waar wij hem liever niet zien, namelijk de vennen. Die moeten voedselarm zijn en gevuld met mooi helder water. Groeien ze daar wèl, dan is er iets goed mis; het ven is door een oorzaak van buitenaf voedselrijk geworden.