door Kees van Kemenade

Lang geleden, toen de Vrijthof nog gewoon de Markt heette en de lindebomen nog maar jonge stekjes waren, woonde er aan de Hoge Zijde een vrek. Ik geloof dat hij Guillaume heette, dat is Frans voor Willem, dat was de taal die rijke en deftige mensen toen vaak spraken. Hij had zoveel geld dat hij het niet eens kon tellen en dat bewaarde hij allemaal in de kelder van zijn huis. Iedere avond ging hij naar beneden en opende de zware deur naar zijn kelder....

“Wat zijn jullie mooi.... Wat glanzen jullie prachtig! Oh, wat houd ik van mijn guldens en van mijn daalders. Nooit, nee nooit wil ik van jullie scheiden. Al moet ik er de duvel voor te hulp roepen.”

Nou is het nooit verstandig om de hulp in te roepen van de Heer van de Duistere Diepten, want hij weet precies wie hij kan verleiden. Altijd is de duvel op zoek naar de zielen van mensen, die slechts denken aan hun eigen belangen en nooit de moeite nemen om zich te bekommeren om hun medemens.

Dus lees en huiver.... en trek lering uit dit verhaal.

Goed ondernemerschap

Guillaume bezat diverse huizen in het dorp. Elke maand ging hij langs bij zijn huurders, om de openstaande huurpenningen te innen. Zo ook op deze avond, vlak voor kerstmis.

“Jean, span het paard voor de koets. Ik ga bij mijn huurders langs. Het is weer tijd om mijn centjes op te halen. Er zal wel weer veel geklaagd worden, zo van... ‘meneer, het is toch bijna kerstmis... en de klandizie is de laatste weken wat minder geweest’. Ik heb er allemaal niks mee te maken. Uitstel geven, betekent slecht ondernemerschap belonen! En dat ben ik niet van plan.“

Tja, wat verwacht je anders van een vrek, want die zijn er altijd op uit om hun geldsommen te laten groeien. Geen mooier geluid als van knisperende bankbiljetten en harde munten die neervallen op andere geldstukken.

En zo vertrok de vrek op zijn ronde door Beek.

‘Meneer, mijn man is leerlooier en nou heeft hij tetanus opgelopen. Hij kan niet werken.... Maar als hij weer beter is....’

“Dat zal best en is heel erg, maar het gaat mij niet aan. Als jullie de huur niet betaalt, dan kun je vertrekken. Ga maar naar het armenhuis, of weet ik waar.”

‘Ach meneer... een beetje liefdadigheid...!’

“Ach wat, liefdadigheid. Dat kweekt maar luiheid. Pak aan in het leven, net zoals ik, dan komt het geld vanzelf. Overmorgen verwacht ik het geld, anders ga ik over tot ontruiming.”

Zo werkte de vrek al zijn huurders af. Bij de meeste lag het geld al klaar en hoefde hij het maar gewoon aan te nemen, maar bij de dagloners, en die woonden in de kleinste en armoedigste huizen, lag de zaak veel moeilijker.

‘Meneer,... in het voorjaar neemt de baas mij weer aan als sjouwer. Ik zal u dan betalen; extra zo u wilt. Alleen....’ Maar met een korte beweging van zijn hand maakte de vrek duidelijk dat hij niet van zins was om respijt te geven. “De deurwaarder heeft minder medelijden met jullie, dan ik!”

Een zakelijk contract

Met het geld in zijn lederen tas, stijf tegen zich aangeklemd, stapte de vrek uit zijn koets. Met grote passen beende hij naar binnen, de trap af naar zijn kelder. Opgewonden als altijd stak hij de sleutel in het slot en opende de deur. Spoedig zouden de munten en biljetten neer regenen bij het vele geld dat er al lag.

“Hè....”, Het leek of een ijskoude wind naar hem toe woei toen de deur krakend open ging.

De mond van de man viel open van verbazing. Er zat een heer in zijn kluis. Gewoon op een stoel. Hij zag er keurig verzorgd uit en draaide aan de punt van zijn snor. “‘Wie… wie...“, De vrek wilde vragen wie hem had binnengelaten. Maar de vreemdeling gebaarde dat hij moest zwijgen en luisteren. Zo groot was de kracht die van de onbekende afstraalde, dat de rijkaard zijn mond sloot en wachtte op wat zou komen.

‘Jij hebt mijn hulp ingeroepen, toch? Ik zal er maar geen doekjes om winden; ik ben de duvel. Misschien had jij mij anders voorgesteld, maar ik kan elke gedaante aannemen en deze leek mij wel gepast. Vind je niet?’

De vrek knikte en slikte, want hij had een droge keel gekregen van de schrik.

‘Juist.... Jij wilt nooit scheiden van alles wat hier ligt. En je wilt dat ik jou daarbij help. Zo was het toch?’

De duvel wachtte het antwoord niet af en ging meteen over op zijn aanbod. ‘Leef nog vele jaren en vergaar nog veel meer daalders, guldens, duiten en wat dan ook. Ik zal zorgen dat die stroom nooit opdroogt. En dan... als jouw tijd is gekomen... dan ga jij met mij mee. Ik garandeer jou, vrek, dat jij alle geld mee mag nemen. Misschien hang ik alles wel om jouw nek,... hahaha.’ Want ook de duvel houdt op zijn tijd wel van een lolletje. ‘Nou, wat is je antwoord? Nooit meer afstand hoeven doen van je centjes; wat zeg je daarop?’

”Het lijkt me wel wat“, fluisterde de vrek. ”Het is een mooie propositie.“ ‘Een wat?’ vroeg de duvel. ”Een goed zakelijk voorstel.“ ‘Dat dacht ik ook! Nou, jij gaat dus akkoord?’

Uit zijn binnenzak haalde de duvel een document. Een vel papier, waar met zwarte letters een overeenkomst op stond. ‘Je mag het lezen, maar het is identiek aan wat ik net voorstelde. Pak aan.’

De vrek nam het document aan en begon het te bestuderen. Het was zoals de duvel had gezegd. Alles stond er in. ‘Ik ben dan wel een duvel, maar dat wil niet zeggen dat ik de mensen bedrieg. Wat je ziet, is wat je krijgt. Nou, ga je akkoord?’

Getekend in bloed

De rijke man knikte. De duvel pakte een pennenmesje.

‘Wees niet bang, het is maar een klein sneetje. Je weet toch dat je een contract met de duvel maar op een manier kan ondertekenen, toch?’

“Au.” Er verscheen een druppel bloed op de plaats waar de duvel een sneetje in zijn vinger had gemaakt. Hij haalde een schrijfpen te voorschijn en streek de punt ervan langs de bloeddruppel. ‘Zo, dat moet genoeg zijn voor je naam.’

De duvel reikte de pen aan de vrek, die hem zwijgend aanpakte. Met een krassende punt op het papier schreef hij met zijn eigen bloed zijn signatuur die hem tot een slaaf van de Heer van het Kwaad zou maken.

De duvel nam het document aan en hield zijn wijsvinger op het papier, pal naast de handtekening. Er verscheen een bloedrode vlek.

‘Zo, dan moet ik nu gaan. Je zult mij nooit meer zien. Totdat..., ja totdat jouw tijd is gekomen. Dan ben je de mijne!’

De duvel vertrok zonder een groet. Hoe? Niemand zag hem gaan. Hij had geen hoed of jas achtergelaten in de garderobe. Ineens was hij vertrokken.

Alleen in huis

De vrek ging terug naar boven en stuurde zijn dienstbode om een fles cognac. “Marie, haal mij een fles Napoléon en zeg tegen de bedienden dat ik niet gestoord wil worden.”

De vrek zat in zijn stoel. Was het echt gebeurd? Hij keek naar zijn vinger. Het sneetje bloedde niet meer, maar klopte een beetje.

“Ik heb echt een contract gesloten met de duivel. Ik heb het mij niet ingebeeld. Hij zat er echt en ik ben akkoord gegaan.”

Hij schonk zich een glas cognac in en toen die leeg was nog eentje. Hij bleef zijn glas vullen, totdat er geen druppel meer uit de fles kwam. Met een dikke tong brulde hij om nog een fles, die Marie zo vlug mogelijk kwam brengen. ‘Meneer, het is kerstavond. Mag ik, ik bedoel..., zou ik naar mijn familie mogen? Als u er niets op tegen, eh... hebt?’

“Ga maar! Nu! Meteen! En laat mij verder met rust. Zeg alle bedienden dat zij vrij hebben. Ik wil vannacht alleen zijn.”

Enkele minuten later was het huis aan de Hoge Zijde leeg. Uit slechts één enkel raam kwam wat licht. De kamer waar de vrek onderuitgezakt in zijn zetel hing; zijn glas uit zijn hand gegleden op de grond en de flessen tot op de bodem geleegd. Maar de rijke vrek sliep niet. Hij was klaar wakker. De man probeerde zich te verheugen over het vele geld dat hij nog zou gaan toevoegen aan zijn saldi. Zijn hoofd bonsde en dreunde. Hij probeerde de ogen te sluiten in de hoop dat de slaap hem zou mee voeren naar de rust waar hij nu naar verlangde.

Maar de slaap kwam niet!

Een witte vlek op de muur

De vrek keek naar de wand aan de andere zijde van de kamer. Naar de schaduwen op het behang, die de olielamp maakte. Er was een lichte punt op de muur. Eventjes geleden was die punt er nog niet. Maar nu zag de man duidelijk een oplichtende witte vlek. Hij ging rechtop zitten en merkte dat de vlek groter en groter en steeds helderder werd. Tegelijk hoorde hij er ook mompelende geluiden vandaan komen, die hij eerst niet kon verstaan. Ze werden steeds duidelijker en tenslotte hoorde hij wat de stem zei:

‘Wat heb je gedaan?.... Wat heb je toch gedaan?.... Oh, hoe kom je zo dom zijn.... Je ziel verkopen!’

Het licht was nu zo helder dat de vrek zijn ogen bijna dicht moest knijpen. Er verscheen een gestalte in een zilverwit kostuum. Het licht kwam uit zijn ogen. De lichtende ogen keken hem aan en drongen diep door in zijn ziel. Alles zagen zij in een fractie van een seconde. ‘Hoe heb jij het kunnen doen, Guillaume? Hoe ben jij zo diep gezakt dat jij je eigen ziel hebt verkocht aan de duvel? Nou….?’

De vrek boog zijn hoofd. “Ik... ik....”

‘Zie je.... Je weet het niet eens! De duvel is bij je langs geweest en heeft jou een aanbod gedaan. En jij trapt erin. Zotte dwaas! Geldzuchtige vrek! Wat heeft het jou gebracht? Kom hier, ik zal jou wat laten zien.’

De witte gedaante pakte een wasbekken en een lampetkan en schonk de bak vol met water. ‘Kom hier staan en kijk erin.’ De vrek kwam aarzelend naar het waterbekken op het dressoir. Hij keek in het spiegelende wateroppervlak.

‘Blijf kijken, dan zie je aanstonds wat ik bedoel.’

Het water verloor zijn doorschijnende karakter en werd donkerder. ‘Zie je het al? Nou, vrek?’

Guillaume blikte in een grot. Er schuifelden mensen rond, maar eigenlijk waren het geen gedaanten, veel meer schimmen van mensen. Hij hoorde de geluiden die zij voortbrachten. Een kreunend zuchten.

‘Kun jij ze al horen? Dat geluid maken ze altijd. Niet slechts vandaag, of morgen, maar altijd. Voor de eeuwigheid zitten ze daar! Maar blijf kijken.’

De beelden van de schimmen werden nog duidelijker. hun gezichten waren asgrauw en hun ogen stonden hol. De wezens hadden kettingen aan hun lichamen en daar hingen zware zakken aan, gevuld met.... De vrek week terug.

“Dat ben ik! Ik zie mijzelf daar met geldzakken vastgemaakt aan mijn lijf.”

‘Juist’, sprak de lichtende gedaante. ‘Allemaal mensen die het pad van de duvel hebben gekozen. Hun lot is een eeuwigheid aan misère. Maar goed toch dat jij een bewaarengel hebt, om jou te waarschuwen voor de stommiteit van daareven. Jij zult een eeuwigheid moeten rondzeulen met geldzakken aan je lijf. Dat heb je ervan als je met de duvel in zee gaat.’

“Hadden die mensen dan geen bewaarengel?”, stamelde de man.

‘Zeker, maar zij wilden niet luisteren toen zij gewaarschuwd werden.’

Eén traan met kerstmis

Met een krijtwit gezicht ging de vrek terug zitten op de bank. “Ik heb al ondertekend. Het is te laat; ik kan niet meer terug. Ik ben verloren.” Hij begon te snikken en sloeg de handen voor het gelaat.

‘Tja’, zei de bewaarengel. ‘Eigenlijk ben je te laat. Maar.... Het is kerstmis en dan willen wij de berouwvolle zondaren nog wel eens een handje helpen. Je hebt toch echt berouw, Guillaume?’

De man was nu helemaal nuchter geworden. Hij knikte uit alle macht.

‘Dan wil je het goed gaan maken, wat je in jouw leven verworven hebt?’

Weer knikte de man.

‘Goed’, zei de bewaarengel. ‘Neem je geld en verdeel het onder de armen van Beek. En omdat het zoveel geld is, rijd ook maar naar Diessen. Och, de Beerzen en de Mierden kunnen er nog wel bij. Deel maar uit, geef maar weg. Pak je koets en ga op weg. Als jij door jouw gift één mens op het kerstfeest één traan van vreugde kunt laten huilen, dan vergeeft de Heer jou. Wil jij dat proberen?’

“Oh, maar natuurlijk”, sprak de voormalige vrek. “Alles, als ik maar onder dat contract met de duvel uit kan komen.”

‘Ga nu dan.’

“Ja, maar Jean….”

‘Die heb jij niet nodig. Span zelf je paard maar voor de wagen. En.Guillaume....’

De man keek zijn bewaarengel vragend aan.

‘De duvel weet vast al wat jij van plan bent. Misschien probeert hij jou wel te dwarsbomen. Let er maar niet op, ga gewoon door met je werk. Hij zal vragen en slijmen, dreigen en tieren, hij zal je alles beloven, maar ga er niet op in.... Oh, en nog iets, als het je lukt.... Je krijgt niet nog een keer een tweede kans. Is dat duidelijk?’

“Zo duidelijk als wat!”

‘Goed, laad je geld in en vertrek.’

Het duurde uren, maar toen zat de wagen van Guillaume helemaal vol met geld. De man ging nog even naar binnen om zijn jas te halen en een warme muts op te zetten.

Een geur van sulfer

‘Waar ga jij op af, vrind?’ Er zat een man op de bok van de koets. De stem klonk bekend; véél te bekend.

‘Waarom blijf jij niet thuis en tel jij niet jouw mooie guldens, daalders en duiten? En werp jij je bankbiljetten niet omhoog zodat ze op jou neerdwarrelen? Een karretje vol met jouw geld; wat heeft dat te betekenen?’

“Ik... eh... ik heb anders gedacht. Ik ga goed doen voor de armen van Beek en de verre omgeving.”

‘Haha... goed doen? Het geld teruggeven dat jij ze eerst hebt afgepakt? Het heeft toch niet met onze afspraak te maken, hè, Guillaume?’

“Ik... eh... eh...” stamelde de man.

Maar de duvel luisterde niet eens. ‘Dan breek ik jou de nek! Als jij probeert onder het contract uit te komen, dan zul jij ervan lusten.’

Maar Guillaume was niet van plan te wijken. Hij ging ook op de bok zitten en pakte de leidsels van het paard.

“Vort…. Vort!” Het dier zette zich in beweging.

‘Jij gaat niet op pad! Hoor je me, vrek! Jij doet het niet!’

Geërgerd richtte Guillaume zich naar de duvel, met zijn zweep in de hand. “Ga weg duvel. Val mij niet lastig. Verdwijn in Godsnaam!”

Met een akelige schreeuw, zoals alleen duvels die kunnen voortbrengen, sprong het hellewezen van de bok en verdween in de nacht, een penetrante geur van sulfer en vuur achter zich latend.

Een beetje geluk

De man vervolgde zijn weg, totdat hij bij een van zijn huisjes kwam. Dezelfde kleine woning waar hij die ochtend nog tevergeefs had aangeklopt voor de huur. Een vrouw deed open. Oud was zij niet, maar de zorgen van de jaren hadden haar jeugd al snel doen verdwijnen. ‘Meneer,... ik heb het geld nog niet bij elkaar kunnen krijgen. Ik....’

“Niet nodig! Hier pak aan. In deze beurs zit genoeg voor jullie; voor eten en kleren. Voor weet ik wat al niet meer. Pak aan en zorg dat jullie kinderen er gelukkiger door worden.”

‘Maar meneer! Waarom…..? Waar hebben wij dit aan verdiend?’

Guillaume haalde zijn schouders op. “Verdient niet ieder mens af en toe wat geluk in zijn leven? Jullie, maar ik ook.”

De vrouw keek hem niet begrijpend aan, een traan trok een smal spoor over haar wang. Ze keek de rijke man na, zonder een woord te zeggen. Toen draaide zij zich om, trok de deur dicht en haastte zich om de anderen het goede nieuws te vertellen.

Veranderd in as

Die nacht bezocht Guillaume nog vele arme mensen in de streek. Misschien dat de meeste dachten dat hij zijn verstand had verloren, maar ze pakten graag het aangeboden geld aan, dat de vroegere vrek in hun handen duwde.

Die avond zat hij bij het vuur en keek in de vlammen. Zijn kelder was leeg. Hij zou hem laten volstorten met puin, om er nooit meer aan herinnerd te worden. Hij keek naar de vlammen.

Toen viel zijn oog op een vel papier. Het was vastgepind op de balk van de schouw. Guillaume stond op uit zijn zetel en liep erheen. Daar zat anders nooit een document. Wat kon het zijn?

“Het contract met de duvel! Kijk daar, de poot van het hellewezen. Ik heb het teruggekregen.”

Maar waar was zijn eigen naam? Hij had toch met zijn eigen bloed zijn naam geschreven? Waar was zijn handtekening dan? Op die plaats was het papier gewoon blank; geen letter te bekennen.

Dat moest het werk zijn van zijn bewaarengel. Hij keek om zich heen, maar het wezen was nergens te bekennen.

Guillaume frommelde het nietig verklaarde contract op tot een bal en wierp het in de vlammen. Terwijl het vuur het document verteerde vulde de kamer zich met een doordringende stank.

Het deerde Guillaume allemaal niet. Hij glimlachte terwijl het contract langzaam in as veranderde. Vanaf nu zou zijn leven anders verlopen.