In het jongste nummer van het orgaan van de heemkundige kring is weer heel wat te lezen over het verleden van Hilvarenbeek. En dan gaat het echt niet alleen over een ver verleden, waarvan nu nog hooguit sporen te zien zijn, maar ook over zaken van, naar het vaak lijkt, gisteren. Dat is natuurlijk een van de interesses van de vele heemkundigen die bijdragen aan onze kennis van het verleden: het heden begrijpen. Zoals een bekende spreuk luidt: ‘In het verleden ligt het heden, in het nu wat komen zal!’

door Kees van Kemenade

Het Rijke Roomsche Leven met zijn grote gezinnen, zijn kuise moraal, de allesbeheersende rol van de kerk, daar staat Emmanuel Naaijkens nog even bij stil. Dat had ook wel zijn positieve kanten, zoals een sociale zorg, waar de overheid zich niet om bekommerde. Arme kinderen kregen in het koude seizoen een gratis warme maaltijd geserveerd in het klooster, bereid door de eerwaarde Zusters van Liefde. Dezelfde auteur haakt in op het artikel van Ine Gimbrère-Straetmans (uit Hers en Geens) over kamp Baarschot. Daar verbleven in de crisisjaren de werklozen, in de oorlogsjaren de jongemannen van de Arbeidsdienst, na de oorlog evacuees van elders en arbeiders in de Wederopbouw, vluchtelingen uit de Molukken en later vakantievierders.

Grensmarkering

Twee van de hoofdartikelen zijn van recent overleden heemkundigen.

Cees Prinsen blikte terug op de familiegeschiedenis, met name de inkwartiering van Duitse militairen tijdens de bezetting. Wat blijkt: militairen en de plaatselijke bevolking gingen amicaal met elkaar om. Ze hielpen waar ze konden op de boerderij bijvoorbeeld en omgekeerd voelden de Duitsers nooit bedreiging vanuit de vaderlanders. Wanneer ze naar het front moesten, stuurden ze nog een vriendelijk kaartje aan de ‘Lieber Famile Prinsen’.

Ed van Hees voltooit postuum zijn lange reeks over de grenzen van Hilvarenbeek zoals die in 1331 door Hertog Jan III werden vastgesteld. Vaste punten zoals de watermolen te Roovert, of de Bekerberg, die voor ieder herkenbaar in het landschap lagen, werden meestal in rechte lijnen met elkaar verbonden. Die grenzen waren belangrijk, want als vee van een buurdorp op Beeks terrein kwam, of omgekeerd, werd het in beslag genomen en moest het vrij gekocht worden. Ed ging voor zijn verhaal op zoek naar al de plekken uit de veertiende eeuw met de vraag: ‘zijn ze er nog en kun je ze vinden?’

Aan het kanaal

Een groot en zeer lezenswaardig artikel is van de hand van Ine Spapens-van den Biggelaar over het Wilhelminakanaal dat vorig jaar het eeuwfeest vierde. De auteur staat vooral stil bij de uitvoering van het werk.

De omstandigheden waaronder het zware werk verricht moest worden - voor een goed loon, dat wel. De ‘polderjongens’ waren een bijzonder slag volk, die leefden in houten keten en voor wie het enige vertier eruit bestond om een paar stevige borrels te drinken. Niet alle werkzaamheden werden met de handen verricht. Er verschenen ook zware machines als een stoomtrein en een excavateur die het tempo van de werkzaamheden bespoedigden.

Toen het kanaal eenmaal klaar was, bleef het een belangrijke rol spelen in het zich tot een echt dorp ontwikkelende Haghorst. Er werd gezwommen, al zag de overheid dat niet graag gebeuren, en in de winter geschaatst. Het Café Wilhelmina, met een telefoon, werd een pleisterplaats voor de beurtschippers. Stuw en sluis boden werkgelegenheid. Scheepsbemanning moest eten kunnen inkopen. En toen er later nog een school en kerk werden gebouwd, was Haghorst een echt dorp geworden. Voor Biest-Houtakker had het graven van het kanaal maar weinig voordelen, al dankte men er wel de opening van Café Havenzicht aan.

De artikelen in Tussen paradijs en Toekomst nodigen uit om er zelf op uit te trekken en op zoek te gaan naar de zichtbare sporen van het verleden. Een prettige bezigheid!