“Als het vriest in Madagascar, schijnt de zon in Schellingwou”, zong Bobbejaan Schoepen al in 1966. Of het die dinsdag vroor in Madagascar betwijfel ik, maar de zon scheen in ieder geval wel in Oirschot. Een goed excuus om de nieuwe Triumph te bestijgen is dan zo gevonden. Bijvoorbeeld in het gaan kopen van een nieuwe spijkerbroek bij de herenmodezaak in ons dorp. Dan kon ik daarop volgend nog mooi een uurtje rondtuffen op de vele fraaie landweggetjes die ons dorp rijk is. Een plan zo schoon als dat het simpel was. Maar hoe schoner het plan aan de blauwe hemel, hoe grauwer de naderende onheilswolk.
Het eerste deel van het plan slaagde nog. Bij de modezaak werd ik liefdevol en adequaat geholpen door ook nog eens een leuke verkoopster. De gewenste jeans moest overigens wel besteld worden. Om niet met lege handen te moeten vertrekken, kocht ik nog maar twee paar sokken. Met een grote glimlach stapte ik op de Scrambler, met het vooruitzicht van de zonnige landweggetjes. Ik gaf gas. Verder dan twintig centimeter kwam ik niet. Ik voelde dat het voorwiel blokkeerde en dat de motor aan de rechterkant naar beneden dook.
Onmiddellijk realiseerde ik me mijn stommiteit: het schijfremslot vergeten eraf te halen.
Om het in amateurvoetbal verslaggevingsjargon te zeggen: met een katachtige reflex vloog mijn rechtse voet naar de grond om mijn motorische trots te behoeden voor schade. Al voor de voet de grond raakte voelde het alsof er iemand een machete achter in mijn been kapte. Ik zakte er finaal doorheen. Daar lag mijn blinkend machien, maar ik had meer aan mijn kop met het verdomde been. Wat een pijn. Ik voelde me licht in mijn hoofd worden, terwijl het zweet onder mijn motorjackie door gutste. Gauw gaan zitten om erger te voorkomen, mocht mijn licht helemaal uitgaan. Een vriendelijke kerel op de fiets hielp me om de Triumph weer recht te zetten, iets wat ik met dat bungelende been in mijn eentje nooit voor elkaar had gekregen. Shakend van de pijn wist ik de motor toch nog thuis te krijgen met een gemiddelde snelheid van 12,3 per uur.
Mijn fysio Malon stelde me gerust na mijn verhaal. Een verrekking of kneuzing van de hamstring waarschijnlijk, die ik met een paar weekjes wel weer te boven zou zijn. Maar bij het aanschouwen van de schade stelde ze, toch enigszins geschrokken volgens mij, de verwachting bij naar acht tot twaalf weken. Ze tapete de boel in en maakte een vervolgafspraak.
Het lastigste met het been zoals het nu is: zitten. Dat drukt heel vervelend op die kapotte spier. En wat extra vervelend is: ik heb een voor negentig procent ‘zittend beroep’. Het is afwisselend gewoon zitten en pijn lijden, voor op de stoel hangen totdat mijn kont begint te slapen en staand typen. De gedachten gingen terug naar 2016, toen ik met het linkerbeen al eens drie maanden zoet was, nadat het bij een sprongetje in een watermeterputje was geschoten en ik op de scherpe rand van de put een forse lap vel openhaalde op mijn scheenbeen. Dat kon niet gehecht worden en werd een hele vervelende en pijnlijke ontsteking, die maar niet over leek te willen gaan. Ook in 2019 kwam een been aan de beurt bij het sjouwen van een matras bij mijn broer in Spanje. Toen was het een misstapje met een zweepslag tot gevolg, waarna mijn broers ‘empathische’ hond zeer enthousiast tegen het pijnlijke been op ging staan rijden en het mij aan de kracht ontbrak om het beest weg te schoppen. Ik moest bevrijd worden door mijn broer, terwijl deze tranen van het lachen huilde.
Wat is dat toch met die benen van mij? En nu ben ik er weer mooi klaar mee. Of eigenlijk: was het maar klaar, want ik heb wel wat beters te doen dan wekenlang kreupel rond te hobbelen. Tegen een onzichtbare macht roep ik: “Lijmen dat been!”, vrij vertaald naar de favoriete schrijver van mijn pa zaliger, Willem Elsschot en zijn beroemdste roman.
Ik overweeg liggend werk. Iemand suggesties?