Ga eens op zoek naar de vele verschillende planten in onze gemeente die er van nature voorkomen. Je hoeft alleen maar te kijken in de bermen langs de wegen, in de bossen, aan de akkerranden en zelfs tussen de straat- en stoepstenen. Elke plant is interessant; onkruid is maar een verzonnen woord. Als jij je er een beetje in verdiept, dan gaan die Beekse planten nóg meer leven. Soms zijn het planten met een interessante historie, zoals ditmaal met de struikheide.
door Kees van Kemenade
Wat is er nog over van de Beersche Heide tussen Diessen en Middelbeers? Hij is bijna helemaal ontgonnen, op wat losse planten na in de bermen van de dreven die er doorheen lopen. Hoewel, op een hoger deel van Turkaa is er een open plek waar je deze plant, die kenmerkend was voor De Kempen, nog kunt zien. Eigenlijk een wonder, want struikheide houdt van droge voedselarme zandgrond met nauwelijks schaduw. Teveel stikstof, dan nemen de grassen het wel over. Dat zie je overal op het landgoed, braamstruiken, brandnetels en grassoorten in overvloed. Maar onze hei houdt er nog dapper stand.
Het kunnen onder ideale omstandigheden flinke struiken worden, van wel een meter hoog. Kleine blaadjes die als schubben tegen de twijgjes staan. En natuurlijk de wit met paarse bloempjes, die van de zeldzaam geworden heidevelden een prachtig en schilderachtig beeld maken. De nectar is makkelijk bereikbaar dus doen veel bijen en andere insecten er graag hun voedsel op. Van de gewone heispanner, een nachtvlinder, is hij de waardplant.Heidehoning is een begrip, maar dan komt hij vast uit het buitenland.
Vroeger werd de heide gebruikt voor van alles. De imker voor zijn bijenkorven natuurlijk. De bezembinder haalde er zijn heidetakken. De boer haalde er heidestrooisel om te mengen met de mest in de potstal en om zo de structuur te verbeteren. Wit zand voor op de vloer. Je kon er schapen laten grazen, vooral een robuust soort zoals het Kempisch heideschaap.Wie bijgelovig was, meed vooral ’s nachts de uitgestrekte heide. Je kon er op een heksenbijeenkomst stuiten of de Gloeiege tegen het lijf lopen.
Aan het einde van de negentiende eeuw toen heidevelden nog algemeen waren schreef Pieter Louwerse het bekende gedicht waarvan iedereen wel de eerste twee regels kent en waarvan hier het eerste couplet volgt:
Op de Groote Stille Heide
Dwaalt de herder eenzaam rond
Wijl de witgewolde kudde
Trouw bewaakt wordt door den hond
En al dwalend ginds en her
Denkt de herder: “Och hoe ver,
Hoe ver is mijn heide.”