door Kees van Kemenade
Langs het pad door de bossen van het landgoed Gorp en Roovert stond een eenzame paddenstoel. Ik denk dat het een eekhoorntjesbrood was, want hij was aanzienlijk in omvang en hij had enkele maanden eerder, toen ik hem voor het eerst zag, een mooie kastanjebruine hoed die glom als de zonnestralen van de laagstaande zon erop vielen.
Het was al begin december en de eerste vorst was reeds over de akkers en velden neergedaald. Tussen de bomen viel de koude allemaal nog wel mee, maar de ene na de andere paddenstoel had het loodje gelegd. Ook de andere eekhoorntjesbroden in de buurt. “Wij houden er mee op, en trekken ons terug in de bodem, in de zwamvlok. Over een maand op tien steken wij dan onze kopjes, …eh … hoeden weer op. Kom toch mee! Als je sporen zijn verspreid en je sporenbuisjes zijn helemaal leeg. Waar wacht je nog op!”
Ja, paddenstoelen kunnen echt communiceren. Met de bomen waaronder ze staan, maar ook met elkaar. En zo stierven al die mooie paddenstoelen af, behalve onze eenzame zwam. “Ik blijf!” Dat had hij hen toegevoegd. “Ik blijf de hele maand december hier staan. Totdat ik de kerstklokken van de Beekse kerk kan horen luiden voor de nachtmis. Als het koud is, dan draagt het geluid ver. Hier zal ik het horen en dan geef ook ik het op.”
“Maar waarom?” Dat hadden ze als laatste gevraagd. “Gewoon omdat ik het wil! En om iedereen die voorbijkomt en mij ziet moed te geven. Als je wilt, dan kun je veel in je leven. Ook als het allemaal niet meezit!”
Het viel allemaal niet mee. Van binnen knaagden de wormpjes gangen in zijn toch wel flinke steel. De hoed die ooit mooi en glanzend was geweest, was nu vaal geworden en overal aangevreten zodat de sporenbuisjes bloot kwamen te liggen. Een witte schimmel verspreidde zich over het oppervlak. Het lukte hem nog maar net om boven het dichte dek van gevallen bladeren uit te komen. Soms waren de herfststormen zo hevig dat het wel leek of zijn hoed van de steel geblazen zouden worden.
Er kwamen wandelaars voorbij, die keken naar de paddenstoel en zeiden dingen als: “Moet je zien, dat eekhoorntjesbrood. Die zwam houdt het goed vol!“ Het eekhoorntjesbrood vond het leuk om dat te horen en mede daardoor hield hij voet bij stuk, terwijl de decemberdagen traag vergleden.
Het werd twintig december, eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig en eindelijk op de avond van de dag erna, klonk over de velden vanuit Hilvarenbeek een ijl geluid. Het vroor terwijl de wind was gaan liggen, en dan dragen geluiden inderdaad ver. De klokken van de St. Petruskerk beierden om de mensen die wilden komen uit te nodigen voor de nachtmis waarmee Kerst wordt ingeluid.
“Het is me gelukt. Ik heb de Beekse kerkklokken gehoord, … het was prachtig.” Het was toen pas dat dit eekhoorntjesbrood zich terugtrok in de draden van de ondergrondse zwamvlok, die hem stevig omarmden met de belofte dat hij volgend jaar weer mocht herrijzen. Want zo zit de natuur in elkaar: niets sterft, alles herrijst. Niet alleen een paddenstoel.